De algemeen directeur van de Tour of the Alps, Maurizio Evangelista, heeft zich uitgesproken tegen de groeiende oproepen om ticketverkoop in te voeren bij grote wielerwedstrijden op de weg. Volgens hem zou betaald toegang, dat in het veldrijden wél werkt, “negatief doorwegen” wanneer het langs de openbare weg wordt toegepast.
In een gesprek met SpazioCiclismg stelde Evangelista vraagtekens bij zowel de plotse intensiteit van het debat als de manier waarop het onderwerp wordt benaderd. “Voor ons is het geen prioriteit,” zei hij. “Met respect voor alle meningen, de plotse aandacht voor dit onderwerp verbaast mij. Het is foutief gekaderd… wegwielrennen is anders. Het zou een negatieve impact hebben.”

Zijn opmerkingen volgen slechts enkele dagen nadat Wout van Aert als meest prominente actieve renner tot nu toe aangaf dat een bescheiden betaling niet langer taboe mag zijn. Van Aert vertelde aan De Tijd dat “als je €5 entree vraagt, betekent dat niet dat het niet meer voor het volk is,” verwijzend naar het veldrijden als bewijs dat betaald toegang en een toegankelijke sfeer kunnen samengaan. Evangelista vindt echter dat die vergelijking maar beperkt geldt.
Hoewel hij erkent dat betaalde toegang in landen met een veldrijtraditie al lang bestaat, benadrukt Evangelista dat grote wegwedstrijden onder totaal andere logistieke en culturele omstandigheden plaatsvinden.
Hij verwees naar het EK Veldrijden 2019, waar zijn organisatie 6.000 tickets verkocht, als voorbeeld van gecontroleerde toegang in afgesloten of semi-afgesloten locaties. Maar bij open wegraces, zo stelt hij, verandert de dynamiek volledig.
“Wegwielrennen is anders. Het zou een negatief effect hebben,” herhaalde hij. “Het eerste probleem is de context: de organisatorische voorwaarden die de locatie biedt, en vooral de uniekheid van het evenement dat wordt voorgesteld.”
Volgens Evangelista zouden enkel wedstrijden met uitzonderlijke omstandigheden — zoals een koninginnenrit in een Grote Ronde of een WK-circuit — überhaupt kunnen nadenken over beperkte betaalzones. Het breder invoeren zou “strafbaar zijn voor het wielrennen”.
De uitspraken van de Italiaan staan haaks op de visie van Van Aert, die zijn ticketvoorstel kadert in de bredere discussie over het wankele financiële model van de sport. Van Aert benadrukt dat teams te afhankelijk zijn van sponsors en dat nieuwe inkomstenbronnen noodzakelijk zijn.
Hij zei: “De kwetsbaarheid zou veel kleiner zijn… als er naast sponsorgeld ook inkomsten uit de sport zelf waren,” waarbij hij specifiek wees op tv-rechten en alternatieve inkomsten. Zijn gedachte dat zorgvuldig uitgevoerde €5-ticketszones de identiteit van de sport niet schaden, botst met Evangelista’s overtuiging dat de sport een deel van haar essentie verliest wanneer de wegkant wordt beperkt zonder uitzonderlijke reden.
Hij merkt op dat zelfs zonder grote Italiaanse sterren de publieke opkomst langs de weg sterk blijft, en dat het vragen van geld voor niet-exceptionele evenementen averechts zou kunnen werken. “Ik denk dat het ontmoedigend zou zijn om zoiets te voorstellen voor een evenement dat geen uitzonderlijk karakter heeft. Het moment is niet geschikt,” zei hij.
Als voorbeeld noemde hij de Poggio tijdens Milaan-Sanremo: geen parkeergelegenheid, geen infrastructuur, én een wedstrijdpassage van slechts seconden. Zelfs hospitalityzones zouden volgens hem geen wezenlijke impact hebben op de toekomst van het Italiaanse wielrennen. “Ik besef dat wielrennen, vergeleken met andere sporten, weinig andere inkomstenbronnen heeft,” gaf hij toe, maar hij blijft erbij dat het ondermijnen van de gratis toegankelijkheid geen oplossing is voor de meeste wedstrijden.
Evangelista besloot met te benadrukken dat evenementen eigen karakter en langetermijnplanning nodig hebben voordat men inkomstenmodellen verandert. “Een evenement moet een volledige vorm hebben. Denken dat een wielerwedstrijd vandaag alleen de koers is en niets meer, is fout.”
Terwijl de sport blijft worstelen met haar financiële structuur, vertegenwoordigen Van Aert en Evangelista nu twee duidelijke, tegengestelde posities binnen dezelfde discussie: de ene pleit voor pragmatische evolutie, de andere waarschuwt dat de cultuur en realiteit van wegwielrennen voorzichtigheid vereisen. Waar beiden het wél over eens zijn — en waar het bredere debat steeds opnieuw op wijst — is dat de sport deze kwestie niet langer kan vermijden.














