Het wachten is bijna voorbij. Terwijl de winter zijn greep verstevigt op Europa’s veldritbolwerken, doet één naam opnieuw een siddering door modderige omlopen en bevroren materiaalposten gaan. **Mathieu van der Poel** is terug — scherp, gefocust en onmiskenbaar hongerig. En deze keer benadrukt de wereldkampioen dat er geen twijfels meer in de achtergrond meespelen.
“Ik voel dat ik er klaar voor ben.”
Het is een eenvoudige uitspraak, zonder bravoure gebracht, maar in het veldrijden wegen zulke woorden zwaar. Van der Poel keert niet terug voor voorzichtige herstarts of rustige opbouwfases. Wanneer hij aan de start verschijnt, plooit het seizoen zich om hem heen.

Na een jaar gekenmerkt door weloverwogen keuzes en selectieve optredens voelt zijn terugkeer in het veld minder aan als een gewone kalendervermelding en meer als het ontwaken van een kracht die het competitieve landschap hertekent. Zijn rivalen hebben in zijn afwezigheid zeges opgestapeld en zich aan elkaar gespiegeld — maar de echte meetlat ontbrak.
Tot nu.
De voorbereiding van Van der Poel was methodisch, bijna klinisch. Geen grote verklaringen, geen overdreven claims van dominantie. In plaats daarvan heerst er een stille zekerheid, opgebouwd door lange trainingsblokken, doordachte wedstrijdplanning en een fysieke balans die alleen hij lijkt te beheersen over meerdere disciplines. Succes op de weg, ambities in het mountainbiken en heerschappij in het veld zijn voor hem geen aparte hoofdstukken — ze zijn onderling verbonden uitingen van dezelfde onstuitbare motor.
Toch blijft het veld zijn puurste podium.
De scherpe bochten, de explosieve versnellingen, de chaos van modder en zand — hier functioneren Van der Poels instincten ongefilterd. Het is ook de discipline waar de druk het meedogenloosst is. Elke terugkeer roept dezelfde vragen op: is hij scherp genoeg? Is hij bereid te lijden? Heeft hij nog altijd die meedogenloze rand?
Wie het peloton van dichtbij volgt, voelt dat de antwoorden al klaar liggen.
De paraatheid van Van der Poel is niet alleen fysiek. Mentaal oogt hij fris, zelfs gretig. De keuze om zijn seizoen rond duidelijke hoofddoelen te structureren heeft de last van voortdurende verwachtingen weggenomen. Hij hoeft niet te bewijzen dat hij thuishoort — zijn palmares spreekt voor zich. Wat hem nu drijft, is iets fundamentelers: de drang om te concurreren, om momenten te domineren in plaats van kalenders.
Die honger is gevaarlijk.
Voor renners als Thibau Nys, Eli Iserbyt en Lars van der Haar had de timing nauwelijks slechter kunnen zijn. Er is momentum opgebouwd, vertrouwen gegroeid, overwinningen behaald. Maar de geschiedenis van het veldrijden leert hen een harde les: vorm is relatief zodra Van der Poel op de startlijst verschijnt. Voorsprongen die beslissend leken, krimpen plots. Fouten die eerder ongestraft bleven, worden dodelijk.
Zijn rivalen zullen het allemaal bevestigen, vaak met een mengeling van respect en berusting — wanneer hij er is, verandert de koers.
Toch draait deze comeback niet om nostalgie of het heroveren van een troon. Het gaat om controle. Van der Poel rijdt niet langer om cijfers na te jagen of critici het zwijgen op te leggen. Hij rijdt om zich compleet te voelen. En het veld, met zijn rauwe intensiteit en brute eerlijkheid, laat geen schuilplaatsen toe. Als hij niet klaar was, zou hij hier niet staan.
“Ik voel dat ik er klaar voor ben.”
In die zes woorden schuilt een waarschuwing.
De winter mag zijn vroege koningen hebben gekroond, maar de keizer stapt opnieuw de arena binnen. De modder zal opspatten, het publiek zal brullen en de sport zal opnieuw haar verwachtingen moeten bijstellen.














