In het moderne wielrennen wordt de sport vaak gedefinieerd door de aanwezigheid of afwezigheid van haar meest explosieve talenten. Wanneer Mathieu van der Poel en Jasper Philipsen aan de start staan, worden wedstrijden vervormd, uitslagen herschreven en rivalen gedwongen om tactieken te improviseren tegen het vernietigende één-tweetje van Alpecin. Maar zodra beide mannen ontbreken, verschijnt er een opvallende trend: de duels draaien bijna altijd uit op een confrontatie tussen Tadej Pogačar en Remco Evenepoel.

De statistiek is simpel maar verbluffend. In de laatste 12 WorldTour eendagswedstrijden waar noch Van der Poel noch Philipsen startte, eindigde Pogačar of Evenepoel in 10 gevallen als eerste of tweede. De dominantie is zo overweldigend dat het minder als toeval en meer als onvermijdelijkheid voelt. Haal de chaosbrengers van Alpecin weg, en plots kristalliseert de sport zich tot een strijd tussen Sloveniës alleskunner en België’s onvermoeibare tijdritkampioen die uitgroeide tot klassiekerspecialist.
Pogačar floreert in de chaos, buigt het parcours naar zijn wil en transformeert uitputtingsslagen in podia voor kunstzinnigheid. Zijn aanvallen zijn pure poëzie vernietigende versnellingen op de klim, roekeloze afdalingen en het uithoudingsvermogen om het vol te houden. Evenepoel daarentegen is de belichaming van brute kracht. Hij wint niet met flair maar met overweldigend vermogen en een tijdritgevoel voor dosering. Waar Pogačar danst, maalt Evenepoel; waar de een schaak speelt op instinct, beweegt de ander als een machine.
Toch voelen hun ontmoetingen zelden voorspelbaar aan. Elk duel wordt gevormd door de context: terrein, ploegsterkte, weersomstandigheden en de psychologie van het weten dat de ander op elke fout loert. In Luik Bastenaken Luik schittert Evenepoel wanneer de klimmen lang zijn en de afdalingen beheersbaar, zijn aerodynamische houding en meedogenloos tempo scheuren open die niemand kan dichten. In de **Strade Bianche** of **Lombardije** verandert Pogačar de weg in zijn speeltuin, met explosieve aanvallen die zo hard zijn dat Evenepoel achter schimmen jaagt.
De afwezigheid van Van der Poel en Philipsen haalt de grote complicatoren uit het script. Van der Poel ís chaos, in staat om wedstrijden 80 km van de meet open te breken of rivalen te neutraliseren met pure technische brille op smalle wegen en kasseien. Philipsen is het vangnet, de garantie op een sprintoptie die rivalen dwingt hem te markeren en zo hun tactische middelen te verdelen. Zonder hen klaart de weg zich voor een binaire strijd: Pogačars genialiteit tegenover Evenepoels meedogenloosheid.
Voor de fans is die dynamiek onweerstaanbaar. Hier staan twee renners van eenzelfde generatie, elk met de verwachtingen van hun natie op de schouders, elk bezig om opnieuw te definiëren wat mogelijk is in het moderne peloton. Slovenië heeft nog nooit een atleet gekend zoals Pogačar: charismatisch, roekeloos en meester van zowel Grote Rondes als Monumenten. België heeft eindelijk zijn langverwachte erfgenaam van Merckx in Evenepoel: ambitieus, statistisch dominant en de belichaming van een herboren nationale wielertrots.
De “ongelooflijke statistiek” is dus meer dan een cijfermatig curiosum. Het is het bewijs van een nieuwe wielerorde: zonder de Nederlandse verstoorder en zijn sprintende luitenant vernauwt de sport zich tot een elementaire rivaliteit. Elke startlijst zonder Van der Poel en Philipsen is een stilzwijgende uitnodiging. En meestal eindigt het hetzelfde Pogačar en Evenepoel, vergrendeld in strijd, wielrennen in zijn puurste vorm: genialiteit versus kracht, instinct versus berekening, Slovenië versus België.