De laatste vijf edities van de wereldkampioenschappen bij de mannen hebben heel verschillende verhalen verteld. Alaphilippe greep tweemaal zijn kans, Evenepoel verpulverde het veld in Wollongong, Van der Poel trotseerde regen en een valpartij in Glasgow, en Pogačar herschreef de regels in Zürich. Elke kampioen vond zijn eigen weg naar de regenboogtrui.
De Wereldkampioenschappen in Imola zouden altijd beslist worden op de beklimmingen van het Autodromo-circuit. Julian Alaphilippe koos zijn moment op de voorlaatste klim van de Cima Gallisterna. Met nog 12 km te gaan viel hij aan met zijn kenmerkende explosiviteit en brak de groep toen de elite twijfelde.

Een kleine groep met Fuglsang, Van Aert, Roglic, Hirschi en Kwiatkowski zette de achtervolging in, maar kon het gat niet dichten op het brede finishcircuit. Alaphilippe hield zijn ritme vast, bereikte de top van de laatste klim solo en dook terug richting het circuit.
Op het rechte stuk naar de finish reed hij met tranen in de ogen, de armen omhoog, naar Frankrijk’s eerste wereldtitel bij de mannen sinds Laurent Brochard in 1997. Zijn voorsprong, net geen halve minuut, was een meesterklas in timing en karakter.
Een jaar later, op de wegen van Vlaanderen, bewees Alaphilippe opnieuw ongenaakbaar te zijn. De 268 km van Antwerpen naar Leuven waren omzoomd met Belgische vlaggen en verwachtingen, maar het was een Fransman die domineerde.
Op de laatste rondes van het stadsparcours viel hij herhaaldelijk aan en brak zo de wilskracht van de thuisploeg. Zijn derde demarrage, op de kasseien van de Sint-Antoniusberg, was de beslissende.
Met 20 seconden voorsprong stormde hij door de slotkilometers terwijl de Belgische achtervolging instortte. Op de klim naar de finish in Leuven genoot hij van zijn tweede titel op rij, de eerste renner sinds Peter Sagan die de regenboogtrui wist te verdedigen.
De kuststad Wollongong kroonde België’s nieuwe wonderkind. Op Mount Pleasant liet Remco Evenepoel Alexey Lutsenko achter met nog 25 km te gaan en trok alleen op avontuur. Wat volgde was minder een koers, meer een solo-exhibitie. Zijn voorsprong groeide met elke pedaalslag en bedroeg meer dan twee minuten aan de streep.
Christophe Laporte en Michael Matthews moesten genoegen nemen met zilver en brons, terwijl Evenepoel België’s eerste wereldtitel bij de mannen in tien jaar vierde. Zijn zege bekroonde een uitzonderlijk seizoen met onder meer Luik–Bastenaken–Luik en de rode trui in de Vuelta a España en kondigde hem aan als de erfgenaam van België’s grote kampioenen.
Glasgow bood een spektakel op smalle, natte straten en Mathieu van der Poel bloeide in de chaos. Het beslissende viertal was een pantheon van de sport – Van der Poel, Van Aert, Pogačar, Pedersen – maar slechts één had de benen om weg te rijden. Van der Poel plaatste zijn aanval op 22 km van de meet en sloeg een kloof die wankel leek tot zijn rivalen aarzelden.
In een verraderlijke bocht ging hij hard onderuit, scheurde zijn trui en schoen, maar sprong meteen weer op de fiets en reed door. Aangevuurd door adrenaline breidde hij zijn voorsprong uit tot meer dan een minuut en kwam alleen het George Square binnen: eindelijk wereldkampioen.
De eerste Nederlander in de regenboog sinds Joop Zoetemelk in 1985, hij veroverde de trui die zijn beroemde familie al zo lang ontglipte.
In Zürich herschreef Tadej Pogačar het script. Met nog 100 km te rijden viel hij aan op de beklimmingen en reed naar de vroege vlucht toe. Op 50 km van de streep was hij alleen, nadat hij zijn laatste metgezel (Pavel Sivakov) op een steile helling had gelost. De gok leek roekeloos, maar bleek briljant.
Over meer dan 4.000 hoogtemeters hield hij stand tegen elke tegenaanval. Ben O’Connor naderde tot op een halve minuut, maar Pogačar brak niet. Hij finishte 34 seconden voor zijn achtervolgers, pakte Slovenië’s eerste wereldtitel bij de mannen en voltooide een zeldzame Triple Crown van Giro, Tour en WK in hetzelfde seizoen. Bravoure werd legende op de straten van Zürich.