In de perszone klinkt Mathieu van der Poel soms bijna ongeïnteresseerd. Zijn antwoorden zijn kort, zijn toon luchtig, zelfs wanneer de vragen gaan over ambities zo groot als een wereldtitel of een olympische medaille. Na zijn laatste reeks onderkoelde woorden—het temperen van verwachtingen, het wegwuiven van druk, en de verzekering dat “het niet mijn laatste kans is”—rijst de onvermijdelijke vraag: wat doet van der Poel nu eigenlijk?

Want hoe bescheiden zijn woorden ook klinken, zijn daden op de fiets vertellen een ander verhaal. Van der Poel is een renner die zijn reputatie niet heeft opgebouwd met grote verklaringen, maar met koersen die geen twijfel laten bestaan over zijn bedoelingen. Of het nu gaat om de kasseien van Vlaanderen, de modder van een veldritparcours, of de haarspeldbochten van een mountainbikewedstrijd—hij heeft zich altijd het beste uitgedrukt in beweging.
De uitdaging ligt nu in de keuze waar hij die energie op richt. Op zijn dertigste is van der Poel niet langer het jeugdige wonderkind dat ongestraft tussen disciplines kon schakelen. Zijn palmares is al monumentaal—overwinningen in de Ronde van Vlaanderen, een meesterwerk in Milaan–Sanremo, een regenboogtrui op de weg, en talloze wereldtitels in het veld. Maar de honger is duidelijk nog niet verdwenen. Wat moeilijker te peilen is, is waar die honger hem nu heen leidt.
In het mountainbiken spreekt hij nog steeds over de jacht op een wereldtitel of zelfs olympische glorie. Maar zijn woorden klinken voorzichtig, met nadruk op het feit dat er nog kansen komen. Die retorische voorzichtigheid staat in schril contrast met de harde realiteit: in het mountainbiken sluiten de ramen snel, en zijn rivalen—vooral Tom Pidcock—zijn jonger, frisser en steeds dominanter. Als van der Poel die felbegeerde titel wil, kan hij niet blijven wachten op “het juiste moment.”
Op de weg daarentegen is zijn status onaantastbaar. Hij blijft de meest gevreesde renner in de eendagsklassiekers, in staat om een koers op elk moment te laten ontploffen. Zijn onderkoelde woorden mogen onverschilligheid suggereren, maar zijn manier van koersen wordt nog altijd gekenmerkt door meedogenloze ambitie. Fans en rivalen weten dat elke keer dat hij een rugnummer opspelt voor een Monument, hij daar is om te winnen. Dat instinct zal niet veranderen.
Het veldrijden, ook, blijft op de achtergrond aanwezig. Hoewel zijn wintercampagnes nu korter zijn, blijft de discipline een kernonderdeel van zijn identiteit. Het geeft hem ritme, training, en de explosiviteit die zijn voorjaarscampagnes voedt. Hoe luchtig hij er ook over spreekt, de realiteit is dat hij de modder nooit helemaal kan loslaten het is de plek waar zijn legende begon.
Dus, wat doet Mathieu van der Poel nu? Hij blijft balanceren. Hij tempert de verwachtingen in interviews, bijna alsof hij zichzelf wil beschermen tegen het verstikkende gewicht van altijd de topfavoriet zijn. Maar zodra de koers begint, verdwijnen de woorden, en komen de aanvallen, scherp en genadeloos.
Misschien is dat de essentie van van der Poel: een man die in schouderophalen spreekt, maar in uitroeptekens rijdt. Zijn volgende hoofdstuk wordt niet geschreven in persconferenties of bepaald door soundbites. Het zal, zoals altijd, ontstaan op de weg, in het bos, en in de modder—met de enige taal die hij werkelijk vertrouwt: de fiets.