De gevoelens van het peloton over Tadej Pogačar, een afdalingrace na een hoogtestage en waarom niemand Primož Roglič wil volgen in een afdaling.
Nou, daar gaan we weer, nog een rondje door Frankrijk staat op het punt te beginnen, en het is de enige tijd van het jaar dat je je echt een profatleet voelt, want het is de enige maand waarin de rest van de wereld kijkt. De Volta a Catalunya of Gent-Wevelgem zijn misschien grote koersen voor ons renners, maar voor iedereen buiten het wielerwereldje draait het alleen om de Tour, de Olympische Spelen en misschien het WK.

Gelukkig voor iedereen die kijkt – en voor ons in de race natuurlijk – denk ik dat het dit jaar weer heel vermakelijk wordt, met veel chaos in de heuvels in de eerste week tussen de klassiekerrenners en de sprinters, en daarna de spanning voor het algemeen klassement vanaf etappe 10.
Ik heb dit jaar al een paar weken met het Tour-peloton doorgebracht: in mei deed je óf mee aan de Giro d’Italia óf je zat vast op de Sierra Nevada in Zuid-Spanje op een hoogtestage ter voorbereiding op de Tour. Er zaten daar wel 150 renners – het was absurd. Je ging ’s avonds een stukje wandelen om te bellen en je kwam voortdurend andere renners tegen – je kon nergens ontsnappen.
Eigenlijk was de enige manier om te ontsnappen de afdaling van de berg richting Granada in de ochtend. Als je van plan was om om 10 uur te vertrekken, wist je zeker dat je met de halve groep aan het racen was naar beneden. En met racen bedoel ik echt racen: er was een officieuze afdalingrace om het Strava downhill KOM te pakken van het skiresort tot Pinos Genil, en het was een zooitje.