De Belgische sprinter Tim Merlier heeft er nooit een geheim van gemaakt wat hij denkt over de manier waarop de grootste eendagskoersen van het wielrennen worden ontworpen. In de aanloop naar de Europese kampioenschappen liet de renner van Soudal–Quick-Step openlijk zijn frustratie blijken over een zorgwekkende trend: parcoursen die bijna uitsluitend in het voordeel zijn van klimmers, waardoor sprinters nauwelijks nog kansen krijgen.
Merlier wee

De kritiek draait rond een terugkerend thema: zowel de wereldkampioenschappen als de Europese kampioenschappen zijn de laatste jaren sterk georiënteerd op heuvelachtig, klimmersvriendelijk terrein. Volgens Merlier verkleint dit niet alleen de kansen van pure sprinters, maar ontmoedigt het ook deelname van de beste allrounders. In plaats van een strijd tussen alle grote namen dreigen de wedstrijden voorspelbare klimduels te worden.
Merlier is niet naïef over zijn eigen beperkingen. Hij geeft grif toe dat op bergachtige of pittige parcoursen renners zoals Tadej Pogačar en Remco Evenepoel vrijwel onaantastbaar zijn. Maar zijn punt gaat verder: door jaar na jaar parcoursen te ontwerpen die in het voordeel zijn van klimtypes, beperken de organisatoren de veelzijdigheid van de sport. “Wielrennen draait om diversiteit,” verklaarde hij. “De wereld- en Europese kampioenschappen zouden een test moeten zijn voor elk type renner, niet telkens voor hetzelfde profiel.”
De frustratie leeft niet alleen bij Merlier. In België, een land dat trots is op zijn sprinttraditie, klinken gelijkaardige geluiden bij fans en kenners. Sprinters zoals Jasper Philipsen en zelfs allrounders als Van Aert hebben vaak nauwelijks realistische kansen op de regenboogtrui of de Europese titel, ondanks dat ze tot de sterkste renners ter wereld behoren.
Ondertussen domineren klimmers en puncheurs het verhaal. Vorig jaar ging de wereldtitel naar Van der Poel in Glasgow, maar pas na een slopende, afmattende koers die het peloton uitdunde met herhaalde beklimmingen. Het parcours van de Europese titelstrijd dit jaar speelt opnieuw in de kaart van renners als Pogačar en Evenepoel, waardoor Merlier het gevoel heeft dat de geschiedenis zich herhaalt.
Vanuit spektakelperspectief benadrukt Merlier dat variatie de kampioenschappen alleen maar sterker zou maken. Stel je een vlak WK voor in het ene jaar, een heuvelachtige editie het volgende, en daarna een route voor klassiekerspecialisten—vergelijkbaar met hoe de Tour de France elk seizoen haar parcours en Grand Départ wisselt. Zo’n rotatiesysteem zou volgens hem de balans herstellen en elk type renner opnieuw een realistisch doel bieden.
Voorlopig weet Merlier dat hij waarschijnlijk geen rol van betekenis zal spelen in de finale van de komende Europese kampioenschappen. Toch hebben zijn woorden gewicht in het bredere debat over wat wielrennen moet zijn: een strijd enkel voor klimmers, of een viering van het volledige spectrum aan talent. En in zijn ogen zullen de regenboog- en Europese truien buiten bereik blijven voor te veel toppers, zolang organisatoren de sprinters niet serieus nemen.