Vijf jaar zijn verstreken sinds scholen en kinderdagverblijven in Engeland sloten als gevolg van de COVID-19-lockdowns. Deze ongekende verstoring van de normale routines van kinderen veroorzaakte destijds – en in de jaren daarna – veel bezorgdheid.
Maar op basis van ons onderzoek naar de impact van schoolsluitingen op kinderen, denken wij dat veel van de langetermijneffecten verkeerd zijn geïnterpreteerd of genegeerd. Financiering is in de verkeerde richting gestuurd, wat daadwerkelijk herstel heeft belemmerd.

We onderzochten wat er tijdens de pandemie gebeurde op basisscholen. We verzamelden inzichten van schoolpersoneel en ouders via enquêtes, interviews en casestudy’s op scholen.
Onze enquêtegegevens en casestudy’s toonden aan dat leraren onmiddellijk inzagen hoe de pandemie invloed had op de kinderen die ze lesgaven en op hun gezinnen.
Scholen wisten dat het niet ontvangen van gratis schoolmaaltijden en het opgesloten zitten in ontoereikende huisvesting tijdens de lockdown een negatieve invloed zou hebben op de gezondheid en voeding van kinderen. Ze zagen dat sommige kinderen thuis meer risico liepen en dat er actie nodig was. Ze beseften ook dat vooral kinderen die in armoede leefden, het zwaarst getroffen zouden worden.
We voerden ook twee systematische literatuuronderzoeken uit. In één daarvan beoordeelden we het bewijs over hoe scholen herstellen van plotselinge sluitingen door natuurrampen of epidemieën. In het andere onderzochten we studies die tegen het einde van de pandemie waren gepubliceerd over de schade die leerlingen hadden opgelopen.
Herstelprioriteiten
We wilden weten op welke kerngebieden de focus moest liggen om kinderen te helpen herstellen van de verstoring door de lockdown. Ons eigen onderzoek op scholen kwam tot vergelijkbare conclusies als het overzicht van onderzoek naar schoolsluitingen bij natuurrampen.
Ten eerste is het belangrijk de waarde van lokale kennis te erkennen. Herstelstrategieën die zonder inzicht in de lokale context worden ontworpen, kunnen slecht doordacht zijn en de daadwerkelijke problemen van specifieke scholen niet aanpakken.
Ten tweede moeten scholen de vrijheid krijgen om het tempo van het curriculum aan te passen, omdat zowel leerlingen als personeel tijd nodig hadden om te verwerken wat er tijdens de pandemie was gebeurd. Haast om de achterstand in te halen zou contraproductief zijn. En ten derde moeten overheidsmaatregelen welzijn van personeel en leerlingen vooropstellen en helpen om het mentaal herstel te bevorderen.
Ons overzicht van de schade aan leerlingen, gepubliceerd tegen het einde van de pandemie, toonde negatieve effecten op lichamelijke gezondheid en voeding, gemengde effecten op geestelijke gezondheid en onzekerheid over leerprestaties.
We zagen dat de impact van COVID-19 op werkgelegenheid en het aantal overlijdens binnen huishoudens sterk varieerde per locatie. We adviseerden het ministerie van Onderwijs dat inzichten uit lokale gemeenschappen nodig waren voor herstel, en dat centraal ontworpen plannen zonder die inzichten waarschijnlijk zouden mislukken.
Maar in plaats daarvan richtte de overheid zich onmiddellijk op een tijdelijk nationaal bijlesprogramma, bedoeld om “leerachterstand” te bestrijden – om leerlingen te helpen de kennis in te halen die ze tijdens schoolsluitingen hadden gemist en om de onderwijsongelijkheid te verkleinen.
Maar het programma kreeg slechte recensies. Financiering van bijlesgevers zonder kennis van de school of de leerlingen leidde tot een teleurstellende deelname en een vroege overstap naar financiering via scholen zelf.
De door de overheid aangestelde “catch-up tsaar”, Kevan Collins, trad vroegtijdig af. Hij verklaarde dat de tot dan toe aangekondigde steun “bij lange na niet voldeed aan de omvang van de uitdaging”. En dat is gebleken.
Blijvende gevolgen
Vijf jaar later worden de langetermijneffecten niet het sterkst gevoeld op het gebied van leerachterstand. Het bewijs voor leerverlies is gemengd, met examencijfers die bijna weer op het niveau van vóór de pandemie liggen.
Het zijn eerder de complexe verbanden tussen afwezigheid van leerlingen en schorsingen, de aanhoudende impact op kinderen met speciale onderwijsbehoeften (de sterkste voorspeller van blijvende afwezigheid), en de gevolgen voor welzijn die het duidelijkst wijzen op een aanhoudend probleem.
Een recent rapport van de liefdadigheidsinstellingen The Institute For Public Policy Research en The Difference laat zien dat afwezigheid en schorsingen in Engeland twee derde hoger zijn dan voor de pandemie. De bevindingen suggereren dat dit de echte “verloren leertijd” is waar we ons zorgen over moeten maken.
Dit wordt verergerd door een kostencrisis die de kinderarmoede verder verdiept.
Scholen hebben steun nodig om de gevolgen van de pandemie te boven te komen. Dit vereist een betere financieringsstructuur die hen adequaat beloont voor wat zij doen – waaronder hun rol in het bestrijden van kinderarmoede. De expertise van leraren moet erkend worden, en zij moeten zich gewaardeerd voelen.
Bovendien is de sociale waarde van de basisschool belangrijk. Deze moet niet alleen worden gezien als voorbereiding op een academisch middelbareschoolcurriculum. Ruimte voor spel, lichamelijke activiteit, kunst en zelfexpressie zou deze fase enorm verrijken en een goede basis leggen voor latere jaren.
Hoewel het wellicht nog vele jaren duurt voordat we volledig begrijpen wat de pandemie voor kinderen heeft betekend, kunnen we op zijn minst de kennis die we nu hebben gebruiken om het lange herstelproces te begeleiden.